Adeka
dochter van koning Egeron van Banda. Zij werd samen met Afron, haar beminde, door de Portugezen vermoord, waarna Van Neck wraak nam. Egeron staat ‘aan Nederland zijn kroon en volken af’. J.F. Helmers dicht in de vierde zang van De Hollandsche Natie (1812): ‘Schoon is de teedre Adeke, in 's levens lentebloei,/ Rank als de kokosboom in onbedwongen groei./ Zacht is haar teder hart, dat steeds het weldoen streelde./ En mild, gelijk de grond in morgenlandsche weelde.’
In een ingezonden stuk in de Amsterdamsche Courant van 10 december 1859 schrijft m. dat er nog steeds een bijzonder gesuis hoorbaar is in de nabijheid van Adeka's graf, en de ‘sentimentalist reciteert er de sesquipedalische [=zesvoetige] verzen van Helmers’. De reiziger, aan wie de plek wordt getoond, vindt er Adeka's landgenoten niet: die zijn namelijk uitgeroeid (vw x, p. 162). *Bandanezen