Multatuli.online

Lijst van correspondenten in alfabetische volgorde

A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · X · Y · Z

22 september 1877

van

Multatuli

aan

G.L. Funke (bio)

 

deze brief in handschrift

download handschrift

Volledige Werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877 (1987)

terug naar lijst

22 september 1877

Brief van Multatuli aan G.L. Funke. Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.)

Wiesbaden 22 Septr 1877

Waarde funke! Dank voor je br. van den 16n. Ja, dat boek van M. Kr. doet me groot verdriet. Ik kan er niet op rekenen dat ieder goed leest, en ook dat men let op 't niet gedrukte. Ze heeft brieven en fragmenten van brieven achtergehouden, die niet in haar kraam te pas kwamen, o.a. den brief waarin ik haar verzocht my niet onder de zeer velen te rekenen die (volgens haar) op haar verliefd waren. Op dien brief is 'n antwoord dat wèl gedukt is, en daarin staat: ‘wel, wel, Mult. laat M.K. een halfblauwtje loopen.’ Dit ‘half’ slaat niet daarop, dat myn betuiging ‘half’ was (integendeel byzonder scherp en duidelyk geformuleerd.) maar op 't feit dat zy me op dat terrein [1.] op dat terrein: oorspr. voorafgegaan door niet uitdrukkelijk. volstrekt niet aangezocht had. Dit nu is de waarheid. Zeer valsch gekoketteerd heeft ze wel, maar niet in den zin van 'n femme galante (volstrekt niet!) maar als would-be-artiste, als iemand die voorgaf wat goeds tot stand te willen brengen.

Ik zei zoo even: ‘byzonder duidelyk geformuleerd.’ Dit ‘by-zonder’ slaat op 'n herhaling. Na m'n verzekering dat ik in dien zin niets met haar te doen wilde hebben, zei Mimi: ‘gut, als ze nu maar niet denkt dat dit juist 'n avance is!’ en daarop voegde ik er by: Dàt M. dit vreesde, en dat ik dus uitdrukkelyk verzocht, myn woorden letterlyk optenemen. Ik schreef o.a.: ‘ik kan je verzekeren dat, wat je persoonlykheid betreft, M. meer met je ingenomen is dan ik.’ Dit was de waarheid.

Volkomen gelogen is de vertelling dat ik M. op 't tooneel zou willen hebben. Mies wou om mynentwil geld verdienen, en, opgewekt door 't finantieel succes van M.K.'s lezingen, ook door 't vertrouwen op M.K.'s bluf dat er ‘geen vrouwtje by de doofpot zou blyven zitten als zy speelde’ ('tgeen 'n ryk avenir [2.] avenir: toekomst (fr.) voorspelde!) nu, dáárom droomde ook zy van zoo'n toekomst! En ik was er tegen, wat ook uit sommige uitdrukkingen blykt. Ik zei dat Mimi er niet geschikt voor was. Ze is te beschroomd en heeft geen stembuiging. (Méér altyd als later van M.K. bleek, maar dat wist ik toen niet.) Ook zou Mimi niet bestand zyn tegen zoo'n leven, en tegen zulke aanrakingen. En al ware dat alles ànders geweest, het schikte my niet, haar in die carrière te zien. Al wat M.K. vertelt van intrigue te dier zake, is leugen. Ook vat ik niet hoe myn afkeuring van haar spel als Louise, ten-doel kan hebben, Mimi in de rol van Hanna te dringen? Ik heb 't spel van Juffr. Baart heel goed gevonden, zoo zelfs dat Le Gras me verzocht haar niet te veel moois te zeggen ‘omdat ze zich anders voor 'n feniksje gaat houden’ zei hy. En: ‘geloof me, dat rolletje van Hanna speelt zich vanzelf. Dáárvoor kunnen we actrices by dozynen krygen.’

En nog iets. Wie attent leest, zal opmerken dat ze myn barre afkeuring van haar spel (bar wàs ik! O, zeer, en ik had daartoe deze reden, dat ze my in veel opzichten bedrogen had, zoowel door 't vertellen van positieve leugens als door 'n opzettelyk-valsche appreciatie van zichzelf.) men zal opmerken dat ze myn afkeuring van haar spel toeschryft aan twee intrigues te-gelyk. Dit is minstens één te veel. Ik was 'n afgewezen aanbidder, en: ik wou Mimi by 't tooneel hebben. Men moet hier vragen: wat was nu de eigenlyke reden? Want te veel is niets.

Nu, die reden was eenvoudig haar slecht spel, in-verband met den bluf dien ze hier zynde, en in haar brieven, verkocht had. Ik was reeds kwaad op haar voor ik te Rottm kwam, omdat me geble-ken was dat ze in haar brieven gelogen had. (vooral over ‘groot succes’ by lezingen, als ik van anderen vernam dat het ellendig geweest was. Deze leugens nu, hadden 'n bepaalde strekking, die geheel in 't kader behoorde van haar heele blufkampanje. Ik moest hoog van haar denken, om te samen op z'n amerikaansch 't Publiek te exploiteeren. Dáárom 't ophemelen van my in haar Judith. Er bleek me later dat ze weinig of niets van me gelezen had.) Het is waarlyk jammer dat ik haar boek niet behandelen mag! Daar heb je nu die zaak met Korteweg! Toen ik vernam dat-i ontslagen was, schreef ik hem dat ik 'n klein kamertje voor hem had, en om 't hem makkelyk te maken, zei ik er by dat hy zich hier nuttig kon maken en dat ik gaarne van hem leeren wou. (Dit sloeg op Mimi's wiskundige studien, en de vele dingen waarop ik stuit als ik haar helpen wil, omdat ik in wiskunde altyd maar dilettant ben. Die brief aan K. is volgens M.K. zoo ‘ingemeen.’ Wat moet men daarvan denken? Ik wou dat deze of gene aan Korteweg vroeg, dien brief te zien. Ik wil hem na z'n verloving met die Juffr. Baart, niet schryven. In weerwil van de malle dingen die hy soms schryft, houd ik hem voor 'n eerlyk man. Hy moet verontwaardigd zyn.

Toch is dat alles geen hoofdzaak. Hoofdzaak is dat men, na zoo'n ondervinding, bang is 'n letter op 't papier te zetten. Dat schepsel zal maken dat niemand meer durft toegeven aan de zucht tot uiting, tot mededeeling. En hoe dom! Wie zal haar durven ontvangen in z'n huis. Zyzelf geeft aan Juffr. B. voorschriften: ‘de menschen te winnen door lievigheid’ om dan later van de relatie te profiteeren naar bevind van zaken. Als ik 't publiek tot ‘goed lezen’ kon krygen, wenschte ik haar boek 10 uitgaven toe. Maar... men leest niet goed!

Nogeens: 't is jammer dat ik de zaak niet behandelen mag. Sommige dingen die zy overslaat, byv. haar woede over de notitie die ik nam van Bethsy Perk. (Vandaar de vredebreuk tusschen die twee, maar dit vernam ik eerst in Holland. Maar weer moet ik hier by zeggen dat ook daarin van haar kant geen spraak was van... hoe zal ik zeggen? 't Was geen vrouwen-jalouzie, maar publicisten-jalouzie, of zoo iets. In Delft vernam ik van Mevrouw Mulock Houwer [3.] Elizabeth Leonarda Mulock Houwer-Syriër (geb. Beverwijk 1 sept 1816). M. kende haar uit Indië en bezocht haar o.m. in 1875 in Delft. (dezelfde die me in een van M.K.'s brieven laat groeten) hoeveel keer ik tot groote ergernis van M.K. den shawl van B.P. had opgeraapt, &c &c. De waarheid was dat ik uit medelyden met B.P.'s stumperig voorkomen, my veel met haar okkupeerde, en 't werd me pas later klaar waarom dat eerste bezoek te W.b. maar 'n 1½ dag duurde. M.K. bracht B.P. weg, en kwam alleen terug.-

Hoe ik me zoo door haar heb laten inpakken? Wel, ze kan zich alleraardigst fideel, studentikoos voordoen. Dit kunt gy niet weten die haar maar in 't publiek gezien hebt, toen zy (óók gemaakt!) koketteerde met brutaliteit. By ons koketteerde ze met... huiselyken eenvoud. Toen Mimi eens keelpyn had, vloog ze naar drogisten & aptekers, kocht kruiden, waarvan zy 't recept had, kwam thuis, gooide haastig haar bovenspullen in 'n hoek, en ging in de keuken met 'n paar potjes en pannetjes op den grond zitten 'n stroopje te koken. Ook is ze werkelyk geestig (zie sommige stukken in haar boek en in haar ‘huwelyk in Indië’. Dat me dit tot op zekere hoogte inpakte, is niet alleen natuurlyk, maar zelfs beredeneerd gegrond. Ik ben er juist grootsch op, dat ik in-weerwil van dat alles, me niet heb laten overhalen om aan haar artistenschap te gelooven. (Iets hiervan blykt uit een der brieven, maar ik moet haar sprekender passages geschreven hebben, die ze gesupprimeerd heeft.) Ook heb ik haar veel scherper dan eenig kritikus in Holland gehavend over haar ‘Kunst en Kritiek’. Ik schreef haar (in substantie) ‘'t fond is onwaar, en de vorm is ellendig.’ Daar kwam in voor: ‘meid, je verbeeldt je te veel van je lichaam en je schoonheid. Mannen die op zoo-iets gesteld zyn, kunnen voor weinig geld veel beter te-recht. Neem eens 'n menschkundige proef, om te weten wat je voor 'n “zoen” kunt gedaan krygen (en zelfs voor méér dan 'n zoen! Dan zal je zien dat je die waar veel te hoog taxeert!’ Enz, enz. Maar zulke passages in m'n brieven laat ze weg.


(Apropos. Is 't je de moeite waard, zoek dan eens op, m'n brieven van dien tyd. Ik moet je geschreven hebben dat ik zóó over dat malle stuk ‘Kunst en Kritiek’ oordeelde, en óók dat ik 't háár schreef. Och, doe dat eens! Zeker heb ik je toen ook geschreven dat 't me zoo speet dat menschen als de Veer, e.d. zeker dachten dat ik zulke prullen mooi vond. Ik vond namelyk hier & daar sporen van die gedachten. In een myner brieven aan haar, klaag ik er over dat men my verdenkt van invloed op haar malle stukken.)

Van de vele keeren dat ik haar schreef, ‘wat heb jy toch met m'n huwelyk te maken?’ En: ‘wat bemoei je je toch uitsluitend met Vorstenschool?’ En: ‘ik heb liever dat Vorstenschool niet gespeeld wordt, dan met al de bezwarende voorwaarden, die jy er aan verbindt,’ nu daarvan laat ze slechts 'n paar maal (by ongeluk zeker?) iets drukken. Ook coupeert ze telkens in háár brieven betuigingen van dankbaarheid voor de lieve ontvangst. Dat jureerde [4.] jureerde: vloekte (naar het fr.) te veel met de wyze waarop ze 't beantwoordt!

Haar relaas van de wyze waarop de repetitien plaats hadden, is byna doorgaand gelogen, altyd verdraaid. Vraag eens aan wien je wilt, van de personen die er by waren. Thans nog ontvang ik van de betrokkenen gedurig bewyzen van groote hartelykheid. Behalve met M.K. (en dóór haar met Elise Baart) is er nooit 'n schyn van onaangenaamheid geweest. De toon was juist tot het laatste toe, allerprettigst! Legras bood me dan ook 'n betrekking aan, als ‘consulent’ op 2000 fl. sjaars. 'n voorstel dat ik om vele redenen niet kon aannemen, maar dat dan toch bewyst hoe M.K. liegt als ze zegt dat ik de repetitien op zoo'n onaangename wys leidde. Onaangenaam tegen haar? Ja. En dit slechts gedurende de 2, 3 eersten. (Er waren er ± 21) Weldra zei ik: ‘Juffrouw, met U bemoei ik me niet meer’ en wel, nadat ze iets wat ik haar vruchteloos 20 maal vóórzeide, door 'n mallen galm trachtte bespottelyk te maken.

Nu, genoeg daarvan voor vandaag!-

Ik verga van verdriet. Dit moet ik helaas 100 maal zeggen en ik neem 't sommigen niet kwalyk dat ze 't voor 'n deuntje gaan houden. Men weet niet wat ik te dragen heb. En ik zelf zou er niet op doelen als 't niet nu en dan noodig was om me te verantwoorden. Ik ontvang daar 'n brief uit [5.] uit: gevolgd door een doorgehaalde plaatsnaam; dit moet Venetië geweest zijn; vgl. de brief van 23 sept. '77. dien ik je met de volgende post aangeteekend ter lezing zend. Wees zoo goed hem my terug te zenden. En zie daar uit, waarom ik je edelmoedig aanbod om me weer met f200 te hulp te komen moet aannemen. Die zaak is vreesselyk, en ik zuchtte er al lang onder. Ook weet ik er meer van dan de Schryver van dien brief zelf. En - er zyn nog andere dingen die my evenzeer, of zelfs meer drukken. Wanneer de Multatuli-Kommissie’ en de velerlei soorten van ‘vrienden’ die me sedert den Havelaar wilden helpen, me eenvoudig hadden willen gelooven, zou m'n leven niet zoo tragisch geweest zyn. Ik werkte weinig maar 't is veel als men weet hoe m'n gemoed sedert jaren geslingerd werd. Om de zaak die in dien brief behandeld wordt, bytespykeren, zal ik nu in godsnaam lezingen moeten houden. Ik schryf aan T.d.M [6.] T.d. M: Teixeira de Mattos, nederlands consul te Venetië. dat ik betalen zal. Maar voor ik vanhier kan gaan, moet Waltman de Specialiteiten hebben. Ik ben met dien herdruk in de war, moet je weten, en kan uit m'n eigen redeneeringen en noten niet wys worden. Dit is wyl ik sedert... jaren geen twee dagen kalmte heb gehad! Nonni is nu te Munchen. Ze schynt gesteund te worden (zie alweer den brief dien ik aangeteekend zend) maar ik mag haar niet geheel en al aan vreemden overlaten. Ze is braaf en talentvol (naar ik hoor) maar ze schryft erg pedant en boekerig.

De vrouw [7.] vrouw: nl. de vriendin van Edu. van wien in dien brief sprake is, heb ik gedwongen Wiesbaden te verlaten. O, kurieuze geschiedenissen! Als ze niet zoo verdrietig waren, zou men er om lachen. Wat ik nu met Eduard doen moet, weet ik nog niet. Hy weet zeer veel, en toch houd ik hem niet voor knap. Ik kan hem nog niet beoordeelen. Hy is zeer gezeggelyk en bedeesd, maar... niet oprecht, althans niet openhartig. Hy ontkent die zaak van de 110 fr. En dit hoefde hy niet te doen, omdat juist ikzelf die fout weet te verschoonen. Dat is geen daad, maar 'n (afkeurenswaardige!) omissie. Eens moetende of willende wegloopen, is dat in den steek gebleven. Maar waarom dan niet erkend? Och, zoo verdrietig! Die arme Nonni is razend van smart. Dag, beste Funke.

tt

DD

En nu 't verhuizen met 1o Oktober! Dat moet, om Nonni te bergen.