Multatuli.online

Lijst van correspondenten in alfabetische volgorde

A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · X · Y · Z

23 mei 1864

van

Multatuli

aan

Mimi Douwes Dekker (bio)

 

deze brief in handschrift

download handschrift

Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866 (1977)

terug naar lijst

* 23 mei 1864

Brief van Multatuli aan Mimi. Afschrift-Mimi, folio 5-8. (M.M.)

Polichinel: toespeling op Idee 158 (VW II, blz. 383).

Wanneer wy zyn geschapen: toespeling op het Gebed van den Onwetende (VW I: 475).

Zwol maandag 23 Mei '64

Ik ben vandaag nogal verdietig. By myn lezing in Amsterdam waren twee Zwollenaars die, hoe zal ik zeggen, hoog liepen met myn voordragt etc maar my twee dingen deden opmerken 1o Dat er complete disharmonie was tusschen myn toon en de laagte waarop mevr. P. staat. 2o dat het hier een dom gemeen nest is. Nu, ik geloof dat ze regt hadden in beide meeningen. Voelje hoe me die overtuiging, neen, niet breekt, maar slap maakt?

...Om den nood waarin Tine was, had ik Meyer gezegd: ‘stuur wat geld naar huis’ ‘Ik heb niet veel en dat moet ik gebruiken voor den laatsten der maand om wissels te betalen.’ ‘Goed stuur maar. Je krygt het voor den laatsten terug, ik zal lezen.

Nu, de lezing in Amsterdam bragt nagenoeg niets op! Dus was Zwol een dwang geworden. Ik ging vrydag met de boot...

Ik heb hooren zeggen dat het een gemeene daad is geld aantenemen voor een lezing. Dat heb ik hooren zeggen, mimi. De man die 't zei was schatryk.

Myn kleeren zyn wat oud, en ik had zoo graag nieuwe gehad, wyl 't zoo geneert als ik denk dat iemand het opmerkt. En myn heele program bragt mee dat ik net zoo lang myn tegenzin in betaalde voordragten zou overwinnen, tot ik in zulke dingen kon voorzien - ja, van iets zoo ordinairs af, tot... toe. Nu, en dan zoo'n oordeel! Ieder mag geld aannemen, ieder! Gouverneurs, ministers, kamerleden die hun pligt niet doen. Winkeliers voor slechte waar. Kooplui voor kansrekenen op 'n effect (dobbelen!) Dat mag ieder, maar als ik - door nood geperst - doe wat een vioolspeler doet, een chanteuse, een koorddanser, dan ben ik gemeen. Welnu, ik zet door - omdat het moet - maar ik beken dat het denkbeeld my erg aandoet. Ik gaf zoo graag voor niets weg wat ik weet en ken en kan.

Ik moet lezen te Zwol (ik zou niet eens van hier weg kunnen zonder dat) en ik ben nu bezig met zaal, kaartjes, etc... een walg!

Daarom is myn toon vandaag wat verdrietig...

Verbeelje, ik zit te pluizen in de wet - O! voogdyschap, vaderschap, regt! Och, regt is er niet veel in. Zoogenaamde regten overal.

Curieus - in Amsterdam was 't zoo leêg zeiden ze - omdat het zoo warm was. En nu, hier - 't is guur, koud, en 'n wind dat ik zit te beven. 't Heele huis schudt er van, en ik heb moeite om te schryven van de kou.

Humor! Wil je een staaltje van humor der feiten? Myn broek is stuk. Achter is een naad getornd en voor een knoop af. Nu, en ik wil hem niet te maken geven omdat-i zoo oud is. Ieder volgt my hier met z'n blikken, heel Zwol zou 't weten dat ik hier was gekomen om een nieuwen broek te verdienen! Vergelyk die hinderlyke broek met al de spanningen van den laatsten tyd, met de hooge opvatting van pligt om een mishandelde vrouw te helpen!

Die mishandelde vrouw is ryk, en zou 't zeker niet begrypen hoe men haar ridder wezen wou en niet eerst gezorgd hebben voor 'n heele broek! O, o, die tegenstellingen! ‘Polichinel op den nek van 'n martelaar!’

Ik ben verdrietig gestemd...

Maandag avond half elf. De lezing hier kan niet plaats hebben voor donderdag avend. Dus moet ik nog drie dagen blyven in dit nest. Een bydrage tot walg. De man die hier de zaal voor my huurt, de annonces plaatst enz. - een boekverkooper - schryft me daar... wacht ik zal je 't briefje sturen, dan zal je myn walg begrypen. [Hy stelde in dit briefje voor de plaatsbilletten in plaats voor f 1, - voor 0.75 te verkoopen.] En ik mag nog niet eens kwaad worden, want dan ontzegt hy my zyn hulp - ik moet toch iemand hebben die 't geld voor my ontvangt! - ik houd geen voordragten uit weelde! Maar myn broek heb ik gemaakt gekregen. Ik zag er zoo tegen op den knecht te zeggen hem by een kleermaker te brengen. Nu 't is geschied. Zie je het is niet het kemelvel dat hindert, 't is de valse schaamte over 't kemelvel. In onze maatschappy is een versleten broek een klaar bewys van ongelyk. Nee, dat gaat niet op, 't is onwaar, en wat onwaar is moet ik kunnen overwinnen. Ja, maar de dégout van den stryd! En weer is ook die dégout te overwinnen - ja! - maar 't verlies van vlugt! Zie je dat is de moeielykheid, spelden oprapen en zwevende te blyven. Dat moeten jy en ik... ...en lees dan ook idee 86: die speldeprik hoort er niet by.’ Die historie is gebeurd, 't Was met professor Tilanus. De matroos had gelyk! Voor 't hooge moeielyke, pynlyke had hy zich gereed gemaakt, voor 't kleine niet.

Wy moeten knapper zyn dan die matroos, en zelfs 't kleine weten te dragen!

...Ik faal dikwyls, juist daarin. Ziehier een staaltje: De logementhouder hier is geen gewone kastelein 1o Hy is een ‘knap’ man. Hy spreekt over geloof, politiek, kunst, en de rest. Hy ontleedt Mendelsohn, Rembrandt, Van der Palm, Cicero, Zoroaster. 2o Hy is schatryk, en staat op de lyst van de hoogstaangeslagenen in de belasting der provincie. Nu uit dit alles vloeit voort: groote invloed en een verregaande brutaliteit.

Daar ik in Zwol kwam met het doel om te hooren was ik meer in de publieke zaal dan ik anders doen zou, en verleid door de buitengewone kennis van dien man, liet ik my met hem in gesprek. Ik wist toen niet, dat hy zoo ryk was, en zou een verkeerdheid hebben gedaan hem te myden om z'n kasteleinschap. Later eerst merkte ik dat hy een soort koning was uit buurt en omtrek. Enfin ik dacht neerbuigend te wezen, et mal m' en prit! In een discussie over Thorbecke verweet hy my myn armoede...

En ik kan niet weg van hier.

‘myn noodzakelykheid de allergrootste fataliteitsleer’? vraag je. Ik zie kans om helder te wezen.

Het woord fataliteit, fatum, noodlot &c is gediscrediteerd door verkeerde toepassing.

‘Wat gebeuren moet, zal gebeuren’. Zeker! De natuur houdt volmaakt juist boek van alle gegevens.

- Dat kind viel uit 't venster en stierf. moest dat zoo?

- Ik heb 't gezegd: Wat gebeuren moet zal gebeuren, en ook zeg ik: wat gebeurt, moet gebeuren. Dat kind moest vallen en sterven naar de gegevens die er waren. Het stond aan de moeder er een gegeven in te brengen, die bewerkte dat het kind moest: niet-vallen en in leven blyven (ze had het behooren vast te houden of 't venster te sluiten -

(ik geloof dat er in de Ideen wat staat, iets als... ‘het staat aan ons enz.) Even noodlottig zeker als 'n kind valt en sterft met de gegevens die 't doen vallen en sterven, even zeker valt het niet, als 't goed wordt vastgehouden of als 't venster gesloten is. Nu vraag jy dit:

- Is 't geen fataliteit, noodlot, opheffing van verantwoordelykheid alzoo, wanneer in de moeder de gegevens ontbreken die haar zouden dringen tot zorg voor haar kind.

- Haar incurie is oorzaak (één der oorzaken. Oorzaak is nooit enkelvoud) oorzaak geen reden. Verbeelje, ze liet het kind los omdat ze kramp kreeg in haar arm.

- Dan is ze verantwoord.

- Ja. Maar ze wist, dat ze kramp krygen zou. Of, door ondervinding geleerd had ze 't moeten weten.

- Dan zou ze niet verantwoord wezen, tenzy dat voorbyzien van haar mogelyke ziekte, op zichzelf een noodlottige ziekte is, en dan zou daarin weer fatalisme liggen. Ook zou dan een slecht mens verantwoord zyn met: er zyn gegevens in my die me noodzakelyk zoo slecht maken. Die conclusie is immoreel (dit alles zeg jy

ik: ja, die conclusie zou immoreel zyn, en zou m'n heele stelseltje omver gooien als die slotsom mogelyk was. Welnu, ze is niet mogelyk. Niemand beriep zich ooit op noodzaak tot slecht zyn, om de eenvoudige reden dat niemand zich voor slecht houdt. Geweten bestaat daarom niet wyl alle gewetens even belast zyn, of even onbelast. 't Is een barometer die by allen even hoog staat. Men erkent slechte daden gedaan te hebben, slecht-zyn nooit! Contritie, zelfverguizing etc. is een, soms opregte, comedie tegenover pastoor, god of zichzelf. Het gebed: ‘Heer wees my armen zondaar genadig’ is even verwaand als de bluf van den fariseer, en by 't verlaten van den tempel zijn ze even tevreden met zichzelf. De een meent dat-i regt heeft tot staan, de ander dat zyn bukken hem verheft.

Wie slechte daden erkent, zal altyd er by denken: gy, die deze dingen niet deedt, gy zoudt erger hebben gehandeld als ge in myn positie waart geweest.

- Is goed en kwaad dan een? Waar blyft de toerekenbaarheid onzer daden?

ik. Ieder is verantwoordelyk tegenover zichzelf, tegenover zyn naasten, tegenover de maatschappy. (alles natuurlyke gevolgen) maar niet tegenover dat wat de lui God noemen en ik: noodzaak.

1o tegenover zichzelf. Als 'n perzik er naar streeft een aardappel te worden, is dat streven z'n straf.
2o tegenover de maatschappy. Men heeft regt hem dan te schillen, te braden (of te bakken, hoe is 't?) ja hem te gebruiken tot vee-voer.
3o Niet tegenover God.

‘Wanneer wy zyn geschapen met een doel, en door onze onvolkomenheid dat niet bereiken,

Dan valt de schuld van al 't verkeerde, op ons niet, maar op den maker.’ (maker is hier de som van al de gegevens die ons daarstelden.) Verder: perzikken die knollen willen worden zyn er niet (er zyn geen slechte mensen.) Waar een vrucht de hoedanigheden mist die 'm zouden maken tot 'n compleet goede perzik, beantwoordt hy in 't ontbrekende even goed aan de gegevens als in 't niet ontbrekende. De som is goed uitgewerkt, al bevalt ons 't cyfer van de uitkomst niet, en al hebben we regt zoo mogelyk iets in de gegevens te brengen dat de uitkomst verandert. -

Zedelyke toerekenbaarheid bestaat niet, wel zedelyke voorkeur. O, zie hoe alles in alles is... 't herzige Veilchen. Het verkoos de borst, maar veroordeelde 't meisje niet, dat - noodzakelyk - het vertrapte! Het meisje deed het onwetend zeg je en dat maakte het vergeven makkelyk. Nu, als de mistred in 'r hart was geweest in plaats van in de voet, dan nog had 't viooltje moeten vergeven. Maar de voorkeur anders te sterven mag blyven! Zoo moeten we ook doen. -

Alle straf voor vergryp is onbillyk, en... er ligt wantrouwen op moraliteit in alle straf.

- Je hebt gemoord enz, die misdaad is vreesselyk. Ik zal je straffen.

- Ei, als je myn misdaad indedaad zoo vreesselyk vindt, hoe komt 't dan dat je 'r aan twyfelt of ze my wel genoeg bezwaart. -

Elke straf is onbillyk. Ieder, de maatschappy ook, mag zich verdedigen tegen gevaar. En 't gevaar dat er dreigt van een individu mag men berekenen naar zyn handelingen. Je mag iemand het pistool afnemen waarmee hy (willens of onhandigheid) verkeerd omgaat. Maar verder mag ik niet gaan. Dat gevolg, dat noodzakelyke van mỳn begeerte tot zelfbehoud, is de straf.

Nog eens:

- Is goed en kwaad dan een?

- Stel eens ja... zou je 't kwaad kiezen?

- O neen!

- Welnu, daar heb je al 't bewys dat 't niet een is.

Nog eens:

- Is goed en kwaad dan een?

- Ben je 'r bang voor het te verwarren als de straf wordt opgeheven?

En nu nog eens, en dan ben je van die preek af:

- Is goed en kwaad dan een?

- In wyze van ontstaan (naar gegevens) ja!

in toerekenbaarheid voor je oordeel: ja!

in toerekenbaarheid ter voorzorg... neen!

in toerekenbaarheid ter voorkeur... neen!


nadere informatie

afschrift