Multatuli.online

Lijst van correspondenten in alfabetische volgorde

A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · X · Y · Z

augustus 1863

van

Multatuli

aan

Mimi Douwes Dekker (bio)

 

deze brief in handschrift

download handschrift

Volledige Werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866 (1977)

terug naar lijst

5 en 6 augustus 1863

Brief van Multatuli aan Mimi. Drie dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven. (M.M.)

Datum op grond van een notitie door Mimi op de brief aangebracht.

De woorden: Eduard, ik ben niet laf, waarlijk niet! 't hindert mij zoo dat je zijn in potlood geschreven, maar nadat Multatuli zich bij het overschrijven vergist had, verbeterde hij in inkt en ging in inkt verder.

Mijn kamer: volgens Mimi (Brieven VI, blz. 219) de logeerkamer van de familie Hotz.

Voor de toespeling op de pokken, zie de brief van 15 juli 1863.

Den haag Woensdag.

Eerst nu schryf ik je, myn heerlyk kind, en als ik naga hoe ik my met je bezig hield na je bezoek, onder 't lezen van je brief, en daarna, dan is 't my of er al een jaar ligt tussen de verschyning (dàt ben je my!) en de herinnering. Daar ligt een waas van reinheid over u dat my zoo liefelyk aandoet, en my stemt tot goedzijn. Ik dacht gedurig aan uw vaders woord dat hem vereert, en haar wien 't gold vooral: ‘Daar kwam geen liefd'loos woord ooit uit dien mond, nooit vloeide er iets onreins van deze lippen!’ Dat hoorde ik gedurig toen ik je aanzag. De indruk dien je op my maakt is tooverachtig, en spiegelt weêr in 't geen ik zeg of doe.

Gister middag aan tafel heb ik gesproken, wat ik anders niet doe. Ik las genegenheid in de blikken, ik voelde dat ik beminnelyk was, ik leefde in den atmosfeer dien gy my had meêgedeeld, - ik gaf de parfum weêr dien ik meênam uit uw nabyheid, uit uw brief - ik rook naar liefde en goedheid.

't Kan me niet schelen of ik my gek uitdruk, en myn woorden kleed in 't negligé van m'n hart. Alles was goed om my, en voor my. Als ik 'n kollecte had te doen gehad voor arme kraamvrouwen, zou er veel gegeven zyn.

Maar dadelyk schryven kon ik niet. 't was my als in de twee brieven die jy me zond uit Amsterdam. (Reken er op dat ik dit altyd begryp.)

Wat zie je er heerlyk uit, Mimi! 't Is net of ik je nu voor 't eerst goed gezien heb, en toch, hoe fris en blozend en gezond, toch ben je my, met al je wereldse liefheid, poëtieker dan een schim! 't Is een kuur van Fancy zich te verstoppen in die volheid van vormen, zy plaagt my met de weelderigheid van haar woning - of neen, 't is die hertogin (d'Egmont, geloof ik) die als boerenmeisje ter kermis ging, om te zien of de prins haar kennen zou onder 't Bretons boerenmutsje. Nu ja, - de prins heeft haar terstond gekend, en fancy had geen eer van de vermomming.

Och neen, kryg geen pokken, Mimi! Ik zou 't erg, erg jammer vinden-

Voor je vraag (in 'n vorigen br.) ‘Zorg dat Tine van my houdt’ zal ik zorgen, dat verzeker ik je!

Ja, liefhebben is leven! Er bestaat een schoon woord (van, ik meen, de heilige Theresia) over den duivel: ‘O arm wezen dat nooit heeft liefgehad!’ Dat's een heerlyke opvatting van de hel. Geen vuur, geen wormen, geen tandengeknars, geen toorn Gods, - niets van dat alles, maar... geen liefde! Ik weet niets van Sinte theresia dan dat woord, en ik vind dat men gelyk heeft gehad haar te canoniseren.-

Ik lees daar je brieven na die ik kreeg voor myn komst te Amsterdam. Lieve Mimi, ik voel zoo dat we elkaêr nu oneindig nader staan dan ooit. Tussen nu en 't ogenblik dat je op den stoep stond van de Station is in myn gemoed veel gebeurd. Ik kan je niet liever hebben dan toen, en vroeger. (Ik heb je altyd de waarheid gezegd.) Maar wèl ben ik vertrouwder met u, en met het denkbeeld dat je my toe behoort, zoo als ik U. Meen niet dat myn innige vereering van Everdine, of andere genegenheden en pligten daaraan iets te kort doen. Ik durf te zeggen dat ik u behoor, omdat ik niet kan verzinnen welk gedeelte van myzelf ik u onthouden zou. Ik weet niet waar ik zeggen zou: tot zóó ver! Och, laat my toch altyd goed ondervinden dat je alles aanneemt als uw eigendom.

Wel bezwaart het my dat ik veel liefheb. Van morgen stond Franciska by my en was zoo hartelyk en ik ook. (Ja, ik weet dat ze my liefheeft, en ik houd ook veel van haar. Zy is open, die zwygende Francis.)

Och, ik zal u een kleine trek van haar vertellen die ik groot vind. Zy weet hoe ik je lief heb; en hoe ik alles op prys stel wat van jou komt. Nu weet je de historie van de mosplant. Gedurende myn afwezen naar Amsterdam heeft zy die begoten. Gister avend thuis komende was de ontmoeting en famille gewoon vriendelyk, maar 't eerste ogenblik toen zy my een woord alleen kon zeggen was het dàt: ‘ik heb de mos begoten!’

Vind je dat niet beeldig? Vind je 't niet edel dat die tyding bovenop lag in haar hart?

En als ik dan heel hartelyk ben tegen Francis doe ik dan kwaad? Ben ik je ontrouw? Help my regt zien. Maar wel zeg ik haar hoe ik jou in 't hart draag - ja, dat spreekt van zelf! Hoe kon zy anders die zorg voor uw plantje gebruiken als een vriendelyk offer van hare liefde tot my! Is er niet verhevenheid, ongeleerde grootheid in dat verzorgen van 't symbool myner gehechtheid aan U? En die behoefte my dàt terstond te zeggen als een geschenk by 't weêrzien! Ik beken dat dit myn hart steelt.

Van morgen heb ik haar langer gesproken, en haar uw groet gebragt. (Aan Truida zeg ik niet dat ik je gezien heb.) Ook sprak ik over Annette. Och, Mimi, maak dat francis een brief van haar krygt. Ik sprak van Annettes zenuwachtigheid en opwinding, en dat het myn pligt was (voor zooverre 't my aangaat) my te effaceren. Goed, direct en indirect zal ik dat doen, en ik heb francis opgedragen van haar kant daaraan meêtehelpen. Ze heeft my dit beloofd. En daarom, Mimi, wou ik zoo graag dat je Annet toestond of uitnoodigde of zelfs animeerde om haar te schryven. Toe, ik ben dit schuldig aan Francis voor haar fyn liefdeblyk met dat plantje.

‘Hoe je 't zult aanleggen?’ Ziehier. Zeg aan Annette dat je my hebt gesproken, en ja - wees open tegen haar! Zeg desnoods dat haar lof van openhartigheid je drukt. Och, 't zal haar ook goed doen dat je vertrouwelyk met haar bent en 't geeft u dan weer meer regt op háár vertrouwelykheid, die je juist noodig hebt om haar te herstellen. Francis zei iets wat me trof: ‘Och, als 't maar goed voor Annette is, dat zwygen en smoren!’

Lieve Mimi, je weet beter dan ik wat voor haar 't best is, maar als je aan haar den omgang met Francis toestaat, zal ik goed zorgen dat ik buiten spel blyf.-

Ik, in Arnhem geweest toen Annette er was? Kyk dat's nu myn moraal. Na de afspraak met u, zou ik dat infaam vinden! Hoe komt men er aan?-

Lag er pretentie in toen ik uw uitroep: ‘aan u had ik myn leven en wil beloofd, en u had ik willen lyden en genieten, en aan u had ik alles, alles willen ten offer brengen!’ op my toepaste? Neen mimi, na alles wat je my zeide en schreef, zou 't begueulerie geweest zyn, u te vragen: aan wien zegt gy dat?

't Is waar, in dat stuk staat dat ik jong ben. Maar ook dat is niet onwaar. Ik ben zoo jong als gy. Myn gemoed is nieuw en fris als 't uwe. Myn lichaam moge nader staan aan de ontbinding, 't is niet ouder dan toen ik korter geleefd had. En myne aandoeningen? O die ryke, alles bezielende poesie! Wordt de lente oud omdat haar veel lente's vooraf gingen? Is niet elke nagtegaal weêr de nagtegaal, de bode, dezelfde bode? Zou men kunnen zeggen ‘ze worden oud, die diertjes - wy schryven al 63?’ Is er een rimpel in hun zang, of versletenheid in de melodie?

Maar zònder die poesie, die eeuwig groen blyft, och, dan ben ik wèl oud! Ik voel er niets van, - maar by 't berekenen! Ik heb gehoord (en ik herinner 't my!) het bombardement van Antwerpen! Voor dertig jaar schreef ik 'n treurspel! (natuurlyk heette het Hector. 't lag in myn gemoed party te trekken voor den overwonnen held die niet als zyn tegenstander gesteund werd door 'n god. ‘'t was vals spel! vond ik. En, mimi, toen je geboren werd, duelleerde ik al. (Ik wil de krant opzoeken waarin je geboorte staat, help my op den weg). Ja dat wil ik lezen! ‘Heden verloste voorspoedig van Mimi!’ Och, wat was dat vriendelyk van je mama, om u te verlossen, - vriendelyk van jou om te komen! Heb je naar me gevraagd? Maar ik was vèr van je in 1840! Toen maakte ik verzen met treurighedens. Eerst in 42 beloofde ik myzelf een genie te zyn.

Donderdag, morgen.

Gister ben ik opgehouden, en den namiddag heb ik gewandeld met Marie. Zy zal u schryven. Ik wacht haar brief. Ik verzocht haar dien te sluiten. Ik vind niet goed intimiteit te verkrachten. Wel denk ik dat zy geen geheimen voor my heeft, maar haar toon zelfs moet vry blyven. Haar vorigen las ik, maar ik deed er niet goed aan.-

Toen ik thuis kwam, vond ik een mallen brief van Rosette B. Gelukkig voor haar weet ik dat zy beter is dan haar gezochte geestigheid. Haar ziel is een duitse trekletter met krullen, maar goed is zy. Zy streeft naar ontwikkeling. Jammer dat zy die zoekt in smakelooze afwyking van eenvoud.-

Jy bent wel eenvoudig, Mimi. Nu meer dan ooit ligt je gemoed open voor my. En zelfs je afgebroken zinnen lees ik vry goed uit. Toch moet je daarvan geen misbruik maken. Laat my geen brief tegen 't licht moeten houden, om te begrypen wat in de pen bleef. Tussenbeide doe je 't tot in 't ondeugende. Nog ben je my de verklaring schuldig van - wacht ik zal 't precies afschryven, ('t Is uit je briefje met potlood in Amsterd s nachts één uur geschreven.)

er staat: ‘Eduard, ik ben niet laf, waarlyk niet! 't hindert my zoo dat ge 't geloofde (gelooft?) Vrees voor smart in anderen is geen lafheid, is 't wel? ‘Daar werd ik aan opgeofferd, zegt u

(god hoe gek, dat u!)

Ja maar... één droom zal ik u zeggen, of misschien begrypt u 't zoo. Byron was sedert, neen, ik zal 't u zeggen.’ En niets meer.

Toe geef my dien droom (was 't een wakende?) en herhaal my wat je my zeide van Byron. 't was over liefden. Ik wil weten of je iets tekort komt in je gemoed door myn schuld. Dat wil ik niet.-

Ja, Mimi, zeg my altyd alles. In de Sterkmanslaan (och, wat ben ik nu vrolyker dan toen!) zei je, ‘je weet wel dat een meisje dat zoo niet zegt!’ Nu vraag ik je eens vooral, op dat punt geen meisje voor my te wezen. Wees liever impudique van opregtheid, dan dat ik smart voelde over terughouding. Neen, impudique kun je niet zyn. Is dat eene bruid die eens hartelyk ja zeide op de vraag of zy zich geven wou, is zy impudique als zy zich ontkleedt? Weigering ware diefstal en valsheid in haar. En gy die my zooveel meer zyt dan een gewone bruid (die vaak niet meer te ontkleeden heeft dan haar lichaam) gy die my uwe ziel gaaft - o neen, wees in dien zin geen meisje! Ik heb regt op alles wat je denkt en voelt en droomt, - dat alles behoort my, - en voor stelen ben je te eerlyk!

O, ik klaag niet! Godbewaarme! Denk niet dat ik klaag! Nog denk ik aan dat openhartige ‘en’ waarmeê je tweede brief begon. Dat was my een révélatie!

En toch kreeg ik véél brieven, nu nog! Meestal antwoord ik niet. Zoodra wy voor goed byeen zyn, zal ik je laten lezen (waar ik niemand verraad). Er zyn curieuse dingen by.-

Ik kan je niet zeggen hoe het my aandeed dat je geslapen hebt op myn kamer. Ik dank je wel dat je my dat zegt. Ik wist het niet, en ik begryp dat men 't my hier niet gezegd heeft. Ook zal ik hier niet zeggen dat ik 't weet. Ik wil 't niet noemen by een ander! Ja, aan Everdine zal ik 't zeggen, en ook hoe 't my aandoet. Ik heb myn kussen omhelsd, en ik heb geschreid. Begryp je dat? O, ik vind het zoo lief dat je 't my zegt. Je weet niet welken indruk dat op my maakt. Hoe kwam dat zoo uit? Men heeft toch niet gemerkt dat je 't wilde of er op gesteld was? Ik ben zoo scrupuleus op alles wat je aangaat, zelfs op dingen van voorgewend belang. Toe, zeg me er alles van! Ik kan me opwinden tot de verbeelding dat je er ligt! O, dat idee is een vreesselyk genot!

Als je my nu een groot geschenk wilt geven, beschryf my dan je aandoeningen van dien avend!

Wy zyn toch maar kleine wezens. Ik ben verdrietig op myzelf dat ik, zonder uwe mededeeling, niet gevoeld heb dat je daar geweest was. Ik neem 't my kwalyk. En nu moet ik je daarby vertellen dat ik onlangs (den dag van je vertrek) er aan dacht naar je huis te gaan en te proberen uw kamer te zien te krygen, Natuurlyk zou ik 't nooit doen, wyl zooiets je zou compromitteren tegenover de meid, die ik in zoo'n geval zou hebben moeten omkoopen. Maar wel dacht ik er aan, en vond het verdrietig dat het niet kon.

Nu, als dat gekund (gekund!) had, zou ik zeker dáár, in uw atmosfeer, gedacht hebben u te voelen! Dwaas! Ik heb je niet eens waargenomen, hier, hier waar je geslapen hebt, op myn bed. 't Is schande zóó weinig vermogens te hebben om te beminnen! Wat kan 't my schelen of anderen maar 5 zintuigen hebben (zegge één: gevoel), moest ik niet opgevoerd zyn tot hooger waarneming?

Ik ben er verdrietig om, Mimi! 't Klinkt my als een sarkasme: ‘ei, je hebt haar niet eens lief genoeg om haar verblyf waartenemen met andere zinnen dan de gewone!’-

Ja, ja, daar is het weêr, die eindelooze smart over 't verschil tussen willen en kunnen! Dat is de ironie van den God die z'n schepsel bespot wyl 't niet vliegen kan!

Ik kàn niet vliegen, o Heer, en Gy, Gy, Gy draagt daarvan de schuld! Gy, die my òf had moeten instaatstellen tot het hoogste, of my de begeerte onthouden naar het hoogste.

Ik ben verdrietig, Mimi, over myn onmagt. Maar dat is waar, ik wil het goede zoo sterk als een geschapen wezen dat willen kàn, en u heb ik lief zoo sterk en vurig en heilig als mogelyk is voor iemand zonder zesde zintuig.-

Ik ben wel ondankbaar met myn verdriet. Wie weet als ik hooger stond of ik dan wel gevoel zou hebben voor 't lagere. Ik dacht daar na, en begreep dat een geest, je knie niet had kunnen omhelzen, zoo als ik gedaan heb omdat wy beiden maar mensen zyn! Hoe heeft men toch lief in den Hemel? Wolkerig, zweverig, - ik begryp er niets van.

O hoe gek, straks was ik verdrietig over te veel stoffelyke onvolkomenheid, en als ik nu nadenk dat die zucht naar 't aetherise, - als er aan voldaan werd! - my zou te staan komen op 't verlies van je knie, je mond, je voorhoofd en je oogen! - O dan wou ik graag nòg dommer wezen, nòg stoffelyker.-

Neen, dat meen ik niet! Je hart is hoofdzaak! - Och alles, alles!-

Of ik boos was of ben om die vraag over Everdine? Ik dacht niet aan boos zyn. Ik begreep je vraag, en doe ze zelf van tyd tot tyd. Maar 't antwoord is eenvoudig, en je had het zelve klaar. Zy weet alles van my, en begrypt alles en deelt er in. Daaraan dacht ik ook toen ik je schreef: (en ik heb 't altyd gezegd) ‘beroep je er op dat ik je zoo lief heb!’ Zy is juist myn innigste vertrouweling, zelfs in dingen die ik niet uitdrukkelyk gezegd heb, omdat ik geen tyd had, of wyl ik in een bui was van verwaarlozing (schynbaar), of omdat het van zelf sprak.-

O, dáárvoor moet ik je waarschuwen. Er zal een tyd komen dat ik weinig of niet schryf - ingodsnaam, wantrouw nooit myn hart. Dan ben ik afgetrokken door platte dingen. Zie 't in de minnebrieven waar ik Fancy niet kende omdat ik bezig was met het ministerie van Kolonien.

Ja, je zult de MB. begrypen, en eigenlyk daarin alles vinden wat my aangaat.

Ook zul je daarin zien hoe Everdine my terug voert naar fancy. Hoe zy me beknort dat ik 'r verliet, of afdwaalde. Dat zyn chûtes van de ziel - adelaars ruityd!

Zie je dàt is juist zoo mooi in Everdine dat zy my toeroept: Zwem, je kùnt! in oogenblikken van moedeloosheid! Betsy had gelyk met háár te dweepen en dat doen velen. De hier en daar uit valsen weêrschyn bestaande flikkering van Havelaar is ver beneden de stevig doorbrandenden gloed van háár. Altyd dezelfde, altyd moedig, trouw, zacht, soliede verstandig, eenvoudig poëtiek, kinderlyk vrolyk, genotlievend-

Genot is deugd! O en zie de smaak van haar genot! Je kunt het weten uit haar brieven. Zy zou den hemel tot een kermis maken, en van 'n kermis den hemel.

Onlangs by 'n processie waar God de heer met kinderlykheid werd vereerd, als katholieken gewoon zyn, maakte zy de bakkersvrouw die ons 'n plaatsje had gegeven in haar winkel, heel gelukkig met haar vrolykheid over de mooiheid van al de versierde voddery.

-Madame, la procession de votre faubourg est la plus belle que je n'aie jamais vue. La vierge de Molenbeek ne vaut pas la vôtre - et la magnifique couronne! Tenez, sa robe seule vaut plus que l'autre avec le manteau.

-N'est ce pas, madame?

-Si, si, votre Vierge est magnifique et comme ils ont bonne mine, ces enfants de choeur-

De bakkerin gloeide van pleisier.

-En avez vous, des enfants? En etaient ils, de la procession?

Wei zeker. De kinderen van de bakkerin waren er by geweest. Daar-om deed het haar zoo'n genoegen die processie zoo te hooren pryzen. Of Everdine 't wist? Zeker! Want de vrouw had gewezen op die rei meisjes ‘en blanc et en bleu’ de kleuren der h. maagd

(ook de kleuren van Insulinde, uw kleuren Mimi!)

en gezegd:

-Vous voyez bien ces petites anges qui prient et qui chantent? en dat had ze gezegd op 'n wys die Tine deed voelen dat haar dochtertjes daarby waren.

En dat zy de processie ‘mooi’ vond, was waar. En ìk ook. En Edu en Nonnie ook. En Lotje ook. En we voelden medelyden met het protestantisme, en feliciteerden God dat er nog kinderen waren die hem dienden met bloemen en kleuren en vlaggen en palmstrooien, en zingen en bidden op kinderlyke wys!

Misschien schryf ik niet naar je zin, Mimi. Misschien wou je wat meer over zaken. Je zegt het is je niet zoo aangenaam dat ik over U spreek, liever over wat anders!’ Goed, ik zal alles met je behandelen. Ik zal m'n heele ziel voor je uitkleeden. Maar nu, nu na myn bezoek te A., nu nadat ik je voor 't eerst goed gezien heb, nu kan ik niet anders schryven dan ik doe! Ik ben vol van U, vol van poesie.

Wei heb ik iets van de stemming als nà je dagboek! Ik wilde graag het boek van m'n leven toeslaan, na de pagina waarop Uw liefde staat.-

Ach, wat 'n droefheid in M.B.'s brieven! Wat 'n floers ligt er over die ziel. Steun haar goed en geef haar liefde. Wat klinkt my haar ‘my own darling’ lief omdat het gezegd werd aan U. En hoe trof my die hand die 'k terstond herkende! Eens, toen ik van U een brief wachtte, ontving ik den haren waarin zy my schreef dat zy geen brieven meer ontvangen zou. Dat was 't begin der slingering die zoo lang geduurd heeft! Maar nu is ze uit, uit, uit!

Mimi ik kan niet van u af - en nu, ik wil niet! 't Is ydel onszelf iets optedringen als mogelyk wat wy beiden voor onmogelyk houden. Het kan niet!-

Acht je het pligt uw papa te zeggen dat je aan my hecht, met my omgaat, dat je dien omgang niet opgeeft (er is iets in die rondheid dat me erg aantrekt) en meent hy u daarom te moeten verstoten, goed! Ik ben u de naaste! Myne pligten omtrent u beschouw ik als zonder grens, en myne regten moge uw hart bepalen. Och, er zyn geen regten, dan van myn kant, dit alleen: dat ik U de naaste ben!-

Lieve, waar woont die vrouw die de tering heeft? Als ze sterft, zeg je, is 't kind onverzorgd. En nu dan? Als 't schreeuwt van honger. Wel zeker moeten wy zorgen voor dat kindje. Zeg me waar ik 't vinden kan. Waarom moeten wy wachten tot die moeder overleden is?-

Ik heb daar nagedacht en verander. Zeg my waar ik dat kindje vinden kan. Maar jy 't tot je nemen, zal niet kunnen. Ja, ik heb daar nagedacht en al valt het my wat zwaar je ronduit de resultaten te schryven toch zal ik 't doen, en kort:

Zorgen, helpen, ja! Zeg my waar 't kind is.

Maar jy 't tot je nemen, neen Mimi! Je moogt je niet weggeven aan halfheid, waar je ryke natuur aanspraak heeft op 't geheel! Ik wil dat jyzelve een kindje hebt! Ziedaar!

O, meen niet dat ik ligt tel wat die uitspraak inhoudt. Ik ben zeker dat ik alles wat U aangaat zwaarder til dan jy zelve.

Maar ik wil niet dat je zult voorbygegaan zyn op deze aarde zonder dat er iets van je overblyft, iets van Uzelve! Meen niet dat ik je eer (naar de wereld) ligt tel. Maar ik kan niet verdragen dat zoo'n heerlyke bloesem geen vrucht dragen zou. Of ik zal magt hebben om de zeden en de begrippen te veranderen, of als er trouwery noodig is voor die zoogenaamde eer, goed, dan zal ik 't Everdine zeggen, en zy zal zeggen dat zy eer genoeg heeft om die van de wereld te missen, en my in staat stellen tot de vryheid die er noodig zal wezen om u moeder te maken van myn kind, zonder schande.

Ik ben woedend op wetten en zeden! 't Is 'n leugen dat jy me niet toehoort! 't Is onnatuur dat ik niet by je ben! Kan ik het helpen dat de mensen slecht zyn, dat er valse eeden bestaan, dat vaders hun kinderen verstoten als 't niet wordt verhinderd door de wet?

Ik zal je ontzien en sparen als het dons van 'n perzik, maar in myn hart protesteer ik tegen elken scheidsmuur tussen u en my, en ik zal protesteren met daden zoodra 't noodig is en gy het wilt.

Want gy alleen hebt te beslissen aan wien ge uw jeugd geven wilt, en aan wien gy wilt denken als gy uzelve verdubbelt in een kindje! Eer! fraaie eer, elke uitbottende bloesem wegtedrukken! Eer, - gemeene eer dat vonnis om te verdorren door dommen uitgesproken tegen de besten!

Wat heb je een ryk hart, Mimi, - mag dat hart geen kind liefhebben? Wat heb je een vollen boezem, mag die borst geen kind zo-gen? - Wees niet boos dat ik zoo ongekleed schryf, ik gloei.-

O, ik kom weêr in Amsterdam. Ik zal je behandelen met eerbied, maar in myn hart behoor je my geheel. Schryf me uitdrukkelyk of je boos bent over myn brusquerie. Ik denk neen! Is dat verwaandheid?

De wetten of zeden die je scheiden van my, kunnen niet goed wezen.-

Ik heb je veel te schryven, maar ben wat onrustig.-

Ik heb er tegen dat je (in gewonen zin) les geeft. Wil je 't doen aan kinderen die niet betalen kunnen, en aan wien 't besteed is? Ik denk ernstig aan werk voor je. Schryven kun je, en om uittegeven, beter dan Marie. Zy is de beste schryver dien ik ken, de origineelste in de vorm, de geestigste, maar... zy zou geen boek kunnen vullen. Ze is puntig. welnu, punten hebben geen uitgebreidheid, en vullen dus geen ruimte.

Maar ik zeg ook nog niet dat je schryven moet. Ik zal er serieux over denken. Als ik je noodig heb zelfs voor geldelyke dingen, zal ik 't je vragen. Ik zal er een eer in stellen door U geholpen te worden. Ik denk er over. Maar ik gis dat ik 't beter vind van niet. Ik wil niet dat je in aanraking komt met de triviale buitenwereld.-

Heb je je sleutel terug? ik ben ongerust daarover. Als je 'm hebt, zend my dan den brief dien je zeide tot ‘iets heel geks’ te hooren. Toe, geef me alles wat je hebt, of hadt. Ik ben jaloers over elke aandoening die 'n anderen weg uitgaat dan naar my. Neen, dat is 't niet, maar't is me een gemis als je 't my niet meêdeelt. Jaloers ben ik niet!

Als je iemand liefhadt, zou je 't my zeggen niet waar? Ik zal beminnen wat jy bemint.

Och frédi trekt my zoo aan! Ik woû zoo graag dat ik haar mogt kennen.

Ik beloof je een volgende keer een minder gekken brief, en daarin hoop ik je tevens te zeggen wanneer ik te A. kom. Gek, ik kan my niet verbeelden dat ik er geweest ben, en zoo digt by je. Maar wel ben ik opgeruimd als ik aan je denk. Ik weet dat je my liefhebt. - Leg me eens uit hoe je dat bedoelt, dat gebrek in de opvoeding door de eenzydige omgang met vrouwen? Ik wil graag weten hoe je dat bedoelt. Niet omdat ik je tegenspreek maar om te leeren. Die opmerking interesseert my. En waarom zeg je dat fredi, Ch, en Annet daarvan geen last zullen hebben? Zoek achter deze vraag niets dan zucht om te weten, studie. 'k ben benieuwd hoe je 't uitlegt.-

Die pryscourant van Christine is aardig. Denk nooit dat iets van wat je schryft, me ontgaat, al kryg je ook zoo'n zot slordig antwoord als dezen brief. Ook zal ik je nog verder schryven over den inhoud der 3 brieven die ik je naar Amsterdam zond, maar nu ben ik wat te vol van jou en van onze ontmoeting.

't Is gek, ik zou wel aan de heele natuur willen zeggen zy heeft op myn schoot gezeten!’ Ik kan 't me niet meer voorstellen! Zal 't weêr gebeuren ja, ja - of neen al naar voor U goed is. Ik zal myn liefde voor u verzorgen als een fyne kostbare plant.

Och, elke liefde zal je afvallen na de myne! Ze zyn zoo arm, die mensen, en kunnen niet veel geven! Geef ik veel? Zeker niet in dezen brief, maar wel is myn hart vol, tot berstens vol, en dat weet je dat voel je myn Mimi.

Ik zend je hier een blaadje van je mos! Veel geef ik er niet van, ik ben er gierig op. Och't was zoo dor en dood! Dag myn dierbaar kind.

Eduard.

Schryf my maar onder couvert van Marie. Haar brief komt niet, en ik wil niet langer wachten.