Multatuli.online

Lijst van correspondenten in alfabetische volgorde

A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · X · Y · Z

28 april 1862

van

Multatuli

aan

Mimi Douwes Dekker (bio)

 

deze brief in handschrift

download handschrift

Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862 (1960)

terug naar lijst

28 april 1862

Brief van Multatuli aan Mimi. Twee dubbele velletjes postpapier, tot het midden van de zevende bladzijde beschreven. (M.M.) De door Mimi geschreven brief is niet teruggevonden. De correspondentie ging aanvankelijk via Mimi's vriendin Marie Anderson: ‘Op de lidmaten-cathechisatie bij Ds. Zaalberg had ik kennis met haar gemaakt. Zij en ik spraken daar dikwijls over Multatuli's werken en Marie leende mij ter sluiks de Minnebrieven en de Ideën, die uit mijn ouderlijk huis geweerd werden. Op zekeren dag kwam zij aandragen met het correspondentieblad, waarop een haagsch meisje werd opgeroepen, en verwonderde zich erover wie dat kon zijn. En toen ik het lezende mijn aandoening niet kon verbergen, zei ze: O dat ben jij! Het gevolg was dat ik haar adres aan Multatuli opgaf om zijn eersten brief te ontvangen, en dat zij nu ook kennis met hem maakte.’ (Brieven VI, blz. 253).

Amsterdam 28 April 1862

Lief kind, - anders kan ik U niet noemen- mijn lief kind!

Reeds eergister avend ontving ik Uwen brief, en 't is te lang om uitteleggen waarom ik eerst vandaag antwoord. O, onverschilligheid, onhartelijkheid is het niet! Zelfs heden schreef ik U liever niet, - ik ben door allerlei omstandigheden wat verdrietig, en had gaarne voor U een geheel rustig en opgeruimd oogenblik gekozen. Maar daar gij zegt dat mijn voornemen om U te schrijven, U genoegen doet, wil ik niet dat gij te vergeefs wachten zoudt.

Wat ik U te zeggen heb? Ik voel de behoefte u in dit schrijven heel hartelijk de hand te drukken. Was dat de moeite waard U opteroepen? Voor mij, ja, en ik hoop ook voor U.

Ik ontvang veel brieven; de mees ten leg ik terzijde ‘ik schrijf zoo mooi!’ (dat is me een gruwel.) ‘Men voelt zooveel sympathie, maar verzoekt mij ernstig het aan niemand te zeggen.’ (Die men is dan een man, weet ge, een heer der schepping en van de maatschappij, - iemand met baard, gezag, pretentie en wat er verder bij den man behoort - behalve moed). ‘Men is mij zeer genegen, maar wenscht te weten, of 't waar is wat de menschen zeggen, dit namelijk dat ik een slecht mensch ben?’ - ‘Men heeft zich zoo geamuseerd met mijn geschrijf’ - enz. enz.

- Ziet ge, zulke brieven leg ik meestal terzijde.

Uw brief, uw eerste brief was mij zeer dierbaar. Ik voelde terstond de behoefte U te kennen, maar weifelde uit vrees U verdriet te doen, daar ik niet mogt risqueren Uw incognito ('t zeer begrijpelijk incognito van een meisje) te schenden.

O, uwe initialen zou ik voor geenen prijs genoemd hebben! Reeds voor den eersten omslag der Ideen had ik eene oproeping aan U geschreven, maar ik heb die teruggenomen omdat ik vreesde daarin iets te zeggen wat U kon aanduiden voor uwe omgeving.

Nu dank ik U voor uw lief vertrouwen. Ik lees veel in uw beide brieven, en ik antwoord eigenlijk nog meer op 't geen ge niet schrijft, dan op wat er staat, schoon ook dàt zoo lief is! Maar noem mij niet groot, mijn kind - goed ben ik wel.

- Ja, ik voel behoefte u de hand te reiken, en tevens voel ik dat dit U aangenaam is - en ook dat het U niet berouwt op dien ‘Zondagmorgen’ (dat is de eenige datum van Uw eersten brief) te hebben toegegeven in een schoon gevoel van uw hart. Dat was een kerkgang voor uw gemoed, is 't niet zoo?

Ik reik u de hand. Dat is een teeken van liefhebben. Liefde - ik hoef U niet te zeggen dat ik dit woord noem in hoogen zin, in zeer hoogen zin - liefde is behoefte om te geven en te ontvangen. Dagelijks zie ik de juistheid in van die définitie. Uw aandrift bij 't schrijven van dien eersten brief, was liefde voor't goede - gij moest dat openbaren door geven, en gij deedt het zóó dat het ontvangen mij een genot was! Ik was grootsch op Uw geschenk. Domme menschen die meenen dat zoo iets vernedert! Ik begreep U heel goed, ge zondt Uw hart! O, eens vooral, waar ik zooiets zeg, bedoel ik niets dat - neen, 't zou gek zijn dat uitteleggen aan U. Ik bedoel nooit iets ordinairs.

Gij hadt lief en wildet geven. Ik wil U teruggeven. Wat? Wat gij wilt, lief kind. Is 't u aangenaam dat ik U hartelijk schrijf? Dat ik U nu en dan een blik doe slaan in mijn hart? Dat ik U deelgenoot maak van mij n verdriet...

Ja, van verdriet! Ook dat aanbod zou zonderling klinken aan een domme platte wereld. Maar ik weet dat er genot ligt in lijden, in medelijden voor harten als 't uwe.

Zoudt ge 't prettig vinden als mijn beste edele, heldhaftige tine u schreef? Wilt ge dat ik U haar laaste brieven zend, (slordig, négligé, al wat ge wilt, maar getuigende dat ik haar brieven niet maakte in de Minnebrieven; ‘de kinderen zijn wel, heel wel, heb geen zorg over ons!’

Wilt ge - o, dat zou U pleizier doen, wilt ge dat ik u in staat stel uwe eer te verpanden voor de waarheid van den Max Havelaar? Dat kan ik.

Of wat kan ik U anders geven?

Ja, iets anders nog en beter dan dat alles! Luister. Ik heb uw brieven goed gelezen, heel goed! Ik weet, o ja zoo is het!

Iemand had vele goederen, maar de plaats waar hij die moest bewaren, was te klein. De doortogt was belemmerd, de uitweg versperd. Een vriend bood hem zijn woning tot bergplaats. ‘Ik zal trouw bewaren, wat ge mij te bewaren geeft’ zeide hij - beschik over mij, en neem de ruimte die ik óver heb om Uw rijkdom te plaatsen. -

Zie, mijn kind, mijn hart is ruim - mijn beste tine noemde 't oneindig, en ja, ik voel dat zij 't weet! Wilt ge mij uwe aandoeningen te bewaren geven? Ik weet dat gij dit wilt. Ge zegt het, - maar ge zegt het in de verkeerde meening dat dit alleen voor U een genoegen wezen zou, neen, dat zal mij een genot zijn! Liefde is drang tot geven en ontvangen - ik zal ontvangen met een heilig gevoel van dankbaarheid al wat gij me geven wilt, uit de schatkamer van Uw gemoed.

Ik voel dat uw hart, als fancy's piano, de deur niet in kan! Kan ik U helpen door 't te bergen voor een deel?

- Mogt ik mij vergist hebben, ik die mijn heele verstand in de borst draag - o zeg het flink. ‘Man, wat heb ik met U te doen?’ Ik zal 't niet kwalijk nemen. Ja zelfs al antwoorddet ge in 't geheel niet. Ik zal dat opvatten als een fijne, kiesche schroom, want ik weet, dat mijn entiérisme nu en dan den schijn heeft van onbescheidenheid. Vrees niet mij te beleedigen door zwijgen of afwijzen, en laat uw lieve openheid U geen band zijn die U dwingt tot meer of andere openheid dan U aangenaam is.

- Ik gis echter dat ge wèl schrijven zult, en ook gis ik dat er in mijn gemoed weêrklank wezen zal op den toon dien gij aanslaat. Dat bestaat nu reeds - getuige deze brief. Daarover kunt gij zelve beslissen. Maar doe niets uit beleefdheid, ik zal u niet voor lomp houden als gij niet antwoordt.

- Kent ge mij persoonlijk? Ik weet dat velen mij kennen in den Haag, en ik voelde daar altijd hoe 't ‘daar is hij’ werd uitgesproken op 'n toon die 't midden hield tussen wat lof, en: ‘o, dat is zoo'n slecht mensch!’ Neen 't midden niet eens, die toon helde over naar de laaste zijde!

En toch ben ik goed, een hoedanigheid waarop ik meer prijs stel dan op 't letterkundig roempje, dat mij walgt. ‘Mevrouw, wat gil je mooi!’ Is 't niet om dol te worden? -

- Ik had verdriet gister en heden, anders had ik U uitvoeriger geschreven -

- Lieve hemel, nòg uitvoeriger, ik schrik er van!

Ja, ik ken de gemoederen als 't uwe. Ik ben meer tehuis in uw hart, dan gij zelve weten kunt. Maar ik behoef daartoe geen groote mate van scherpzinnigheid. Uw handelwijze, spontaan, moedig, offerend, legt dat gemoed duidelijk bloot. Daarin te lezen is geen kunst, maar wel prijs ik mij (hoogmoed!) wijl ik op de hoogte sta om het gelezene naar waarde te schatten.

- Vaarwel voor heden, lief kind! Wees goed voor al wat U omgeeft, laat dàt uwe godsdienst zijn, uw eenige godsdienst. O, dat zoudt ge wel zonder mij, maar toch, ik zal U dankbaar zijn als gij over eenigen tijd mij kunt zeggen dat gij hier of daar door geduld, verdraagzaamheid, zachtheid, eenig geluk hebt gegeven, om mijnentwil.

Neen, dat is domheid. Liefde mag geen gebod zijn, en zóó is 't ook niet. Maar als mijn streven u iets liefelijks voorstelt, zoo dat er weêrschijn uitstraalt die verkwikkend werkt op eenig schepsel - o, al waar 't maar een hond of een mug, - zie, dat maakt mij opgeruimd, dat steunt mij. Wilt ge mij liefhebben op die wijze? Maar kind, noem mij niet groot, dat drukt mij. Ik streef naar waarheid, en 't dulden van zoo iets zou leugen zijn.

Vaarwel mijn kind. Ik weet dat ge mij schrijven zult, ik weet dat ge mij de geschiedenis zult verhalen van uw gemoed.

Ik groet U hartelijk, heel hartelijk.

Douwes Dekker

Schrijf maar regtstreeks aan mijn adres.

Ed. Douwes Dekker Multatuli Amsterdam. Die goede d'Ablaing (firma Meijer) maakt meestal mijn brieven open, ja zelfs hij beantwoordt die vaak, zonder mij zelfs te zeggen wat. Heel gelukkig weet hij aan de physionomie der brieven te zien wat van zijn departement is (wereldsche zaken!) De uwe kreeg ik ongeopend.

Is er gevaar bij dat ik later om 't 2e couvert uittesparen uw naam op 't adres zet? Ik vrees ja. Den Haag is met hof en al, eene kleinstad.